Als onderwijsprofessional vind ik het belangrijk om me voortdurend te blijven ontwikkelen en op de hoogte te blijven van actuele trends binnen het onderwijs. Alleen zo kan mijn werkwijze blijvend aansluiten bij de behoeften van leerlingen én bij de veranderende verwachtingen vanuit de maatschappij. Vanuit die motivatie heb ik het Deep Dive-congres bezocht, waar ik me heb verdiept in mogelijke aanpakken om voortijdige schooluitval terug te dringen. In deze recensie deel ik mijn bevindingen en inzichten.
Recensie Deep Dive-congres
- Inleiding
Uit cijfers van de Rijksoverheid blijkt dat er in Nederland in het studiejaar 2023-2024 29.163 voortijdige schoolverlaters waren uit het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs (mbo) samen, met het grootste aantal uitvallers binnen het mbo, namelijk 22.308 (Rijksoverheid, 2025). Voortijdige schoolverlaters (vsv’ers) zijn jongeren tot 23 jaar die het onderwijs verlaten zonder een startkwalificatie – een diploma op minimaal havo- of vwo-niveau of een diploma op mbo-2 niveau of hoger – behaald te hebben (NJI, 2024). Onderzoek van Korumaz (2022) liet zien dat voortijdige schoolverlaters een probleem vormen voor de schoolverlater zelf, het schoolsysteem en de hele gemeenschap. In het mbo staat de verbetering van leerresultaten en het terugdringen van studentuitval hoog op de agenda en is een actieplan ingezet om een daling in te zetten (Rijksoverheid, 2025).
Het Deep Dive-congres werd georganiseerd door het NRO, een organisatie die onderwijsonderzoek financiert en bevordert dat de onderwijspraktijk en het onderwijsbeleid de resultaten van onderzoek gebruiken (NRO, 2025), het ComeniusNetwerk en Stichting Practoraten.nl. Het doel van het congres, dat op 22 mei 2025 te Bussum werd gehouden, is onderwijsprofessionals te inspireren met nieuwe inzichten en voorbeelden van evidence-informed aanpakken, en hun concrete handvatten en tools aan te reiken om onderzoekskennis toe te passen in hun eigen onderwijspraktijk. Het programma van het congres is opgebouwd rondom het thema onderzoek en innovatie in het mbo.
De dag wordt geopend met een Keynote door prof. dr. Marinka Kuijpers, bijzonder hoogleraar ‘Leeromgeving en Leerloopbanen’ aan de Open Universiteit en directeur van het trainingsbureau ‘Loopbaangroep’. Aansluitend volgen drie rondes met lezingen. De eerste lezing, onder leiding van dr. Merel Wolf en Jose Hermanussen, gaat over welke manieren van effectief samenwerken in onderwijsteams in het mbo helpen. De tweede lezing wordt geleid door Irene Eegdeman en zij vertelt hoe op een verantwoorde manier data ingezet kan worden om uitval te verminderen. In de derde lezing laat Dr. ir. Marieke Slootman het publiek kennismaken met de interactieve Veerkracht-tool die helpt om in ondersteuningsgesprekken aan te sluiten op de leefwereld van de jongeren. Ter afsluiting verzorgde Spoken Word Artist Atta Tolk een inhoudelijke en artistieke samenvatting van de dag, waarin de centrale thema’s op poëtische wijze werden belicht.
In mijn onderwijspraktijk binnen een mbo-niveau 3-opleiding constateren we dat een aanzienlijk aantal studenten uitvalt tijdens het eerste jaar van de opleiding. Deze uitval is zorgwekkend, omdat dit niet alleen gevolgen heeft voor de studieloopbaan van studenten, maar ook voor de onderwijskwaliteit en het rendement van de opleiding. In de literatuur worden uiteenlopende oorzaken voor voortijdig schoolverlaten genoemd. Aarkrog (2018) beschrijft het als een proces dat beïnvloed wordt door factoren binnen de schoolcontext, het onderwijsprogramma en het persoonlijke leven van studenten. Daarnaast wijzen Polat (2014) en Freeman (2015) op het belang van studieresultaten: mbo-studenten geven vaak aan te stoppen met de opleiding vanwege tegenvallende prestaties. Deze inzichten maken duidelijk dat het verbeteren van leerresultaten een belangrijke bijdrage kan leveren aan het verminderen van uitval.
Om beter te begrijpen hoe we als opleiding op dit probleem kunnen inspelen, richt ik mij tijdens het congres op de vraag: ‘Welke effectieve, didactische aanpakken kan een mbo-docent inzetten om de leerresultaten van de studenten te verbeteren en uitval te verminderen?’
- Het dagprogramma
Lezing 1: ‘Groeien in een veranderende wereld: leren en begeleiden in het mbo’ door Marinka Kuijpers
De openingslezing werd verzorgd door prof. dr. Marinka Kuijpers, bijzonder hoogleraar aan de Open Universiteit en directeur van de Loopbaangroep. Zij ging in op hoe het mbo-onderwijs kan bijdragen aan persoonlijke ontwikkeling en loopbaanbegeleiding in een snel veranderende samenleving. Centrale thema’s waren het belang van zelfsturing, motivatie en begeleiding die aansluit bij de identiteit van studenten.
Kuijpers schetste een verschuiving in hoe we leren benaderen: van traditioneel ‘matching-denken’ via het constructivisme naar het hedendaagse connectivisme. Waar constructivisme benadrukt dat kennis wordt opgebouwd op basis van eigen ervaringen, stelt connectivisme dat leren plaatsvindt binnen netwerken, in interactie met anderen, en vaak in digitale contexten. Voor mbo-docenten betekent dit dat leren niet alleen cognitief is, maar ook sociaal en persoonsgericht – en vraagt om begeleiding die verder gaat dan vakinhoud.
Deze visie sluit aan bij de zelfdetermenantietheorie van Ryan en Dexi (2000), waarin motivatie afhankelijk is van drie basisbehoeften: autonomie, competentie en verbondenheid. Onderzoek toont aan dat studenten succesvoller en gemotiveerder zijn wanneer deze behoeften worden ondersteund (Fredericks & Paris, 2004). Ook Suldo et al. (2009) benadrukken dat een positieve perceptie van leraarondersteuning bijdraagt aan welzijn, academisch succes en sociale vaardigheden. Een ondersteunende leeromgeving bevordert dus niet alleen prestaties, maar ook welbevinden – cruciale factoren in het tegengaan van schooluitval.
Tegelijkertijd waarschuwt Kuijpers voor overmatige sturing. Studenten hebben ruimte nodig om te ontdekken en fouten te maken; zelfsturing ontstaat niet vanzelf. Jongeren maken keuzes vaak intuïtief en hebben begeleiding nodig bij het ontwikkelen van reflectief vermogen. Tas et al. (2013) onderstrepen dat juist de houding en het gedrag van docenten bepalend zijn voor studenten die risico lopen op uitval. Tanggaard (2013) wijst er bovendien op dat studenten soms afhaken wanneer zij hun docenten als onvoldoende gekwalificeerd ervaren. Ook tegenvallende leerresultaten kunnen het zelfbeeld, de motivatie en het gevoel van competentie onder druk zetten (Marquez, 2020).
De boodschap van Kuijpers is duidelijk: effectief begeleiden betekent studenten ondersteunen bij het herkennen van hun kwaliteiten, het verbinden daarvan aan hun omgeving en het stimuleren van betekenisvolle keuzes. In plaats van te vragen: ‘Wat wil je later worden?’ stelt Kuijpers voor te vragen: ‘Hoe wil je jezelf ontwikkelen?’ en ‘Welke stap kun je morgen zetten om dichter bij je doel te komen?’. Deze vragen bevorderen zelfreflectie, motivatie en duurzame inzetbaarheid – belangrijke pijlers binnen het concept Leven Lang Ontwikkelen Begeleiden (LLOB).
Voor mbo-studenten, die vaak nog weinig zelfkennis of professioneel netwerk hebben, is die begeleiding essentieel. Tegelijk moet het onderwijs waken voor een eenzijdige nadruk op cognitieve prestaties, die sociale ongelijkheid kunnen versterken. Een bredere visie op leren – waarin welzijn en welvaart in balans zijn – draagt bij aan inclusiever, toekomstgericht onderwijs. López-Martín et al. (2023) benadrukken in dit kader het belang van een reflectieve beroepshouding, voortdurende professionele ontwikkeling en doelgericht lesgeven.
Kuijpers pleit voor herbezinning van onderwijsdoelen in het licht van een veranderende samenleving, De transitie van constructivisme naar connectivisme vraagt niet alleen om een andere manier van denken, maar ook om praktische aanpassingen in curricula, toetsing en begeleiding.
Wat ik meeneem uit deze lezing is dat effectieve begeleiding draait om het versterken van zelfsturing, motivatie en het zelfbeeld van studenten. In mijn eigen praktijk betekent dit dat docenten niet alleen vakkennis moeten overdragen, maar ook aandacht moeten hebben voor sociale en persoonsgerichte ontwikkeling. Dat vraagt om een professionele houding, ruimte voor ontdekken én het vermogen om studenten te begeleiden bij het maken van betekenisvolle keuzes voor hun toekomst.
Lezing 2: ‘Effectief samenwerken in onderwijsteams in het mbo: wat helpt? Door Merel Wolf en Jose Hermanussen
De tweede lezing werd verzorgd door dr. Merel Wolf en Jose Hermanussen (ECBO), en ging in op de voorwaarden voor effectieve samenwerking in mbo-onderwijsteams (Wolf, Hermanussen & Toet, 2025). Opleidingsteams vormen in het mbo een essentiële organisatorische eenheid, met directe invloed op onderwijskwaliteit, werkplezier en het professionele handelen van docenten. Wolf en Hermanussen onderscheiden acht teamvoorwaarden en vier organisatievoorwaarden voor effectief samenwerken in onderwijsteams.
- Teams moeten beschikken over een gemeenschappelijk beeld van goed onderwijs en heldere doelen. Deze gedeelde pedagogisch-didactische visie bevordert consistent handelen en doelgerichtheid.
- Consensus over de teamopdracht, de doelstellingen en de gewenste prestaties is cruciaal. Vitello et al. (2021) benadrukken dat een gedeeld begrip van competentieontwikkeling noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat onderwijsprogramma’s die gericht zijn op competentieontwikkeling aansluiten bij de behoeften van individuen, de samenleving en de arbeidsmarkt.
- Effectieve samenwerking vraagt dat teamleden elkaar nodig hebben en weten wat ze van elkaar kunnen verwachten. Dit versterkt onderlinge afstemming en het vertrouwen.
- Teams die voldoende autonomie ervaren en zelfstandig beslissingen mogen nemen, passen zich beter aan en voelen zich meer verantwoordelijk. In de praktijk blijkt echter dat veel mbo-teams hierin beperkt worden.
- De optimale teamgrootte ligt tussen de 6 en 12 leden, met duidelijke rolverdeling en voldoende stabiliteit. Gespreid leiderschap – het vermogen om afhankelijk van de situatie leiderschap te tonen – verhoogt de wendbaarheid en versterkt gedeeld eigenaarschap.
- Teams hebben ruimte nodig om samen te leren, ideeën uit te wisselen en kritisch-reflectief te handelen.
- Teamleden moeten fouten durven maken en zich vrij voelen om zich uit te spreken. Vertrouwen en openheid versterken de teamidentiteit en motivatie.
- Naast teaminterne factoren zijn ook ondersteuning vanuit staf, ontwikkelingsmogelijkheden voor leiderschap, en bestuurlijke ruimte cruciaal. Teams functioneren binnen een bredere institutionele context.
López-Martín et al. (2023) onderstrepen het belang van professionele kwaliteiten van docenten voor het leerproces en het voorkomen van uitval. Reflectief vermogen, voortdurende ontwikkeling en doelgericht handelen zijn volgens hen bepalend voor succes.
De lezing bevestigt voor mij het belang van samenwerking als collectieve verantwoordelijkheid. In het terugdringen van voortijdige uitval is niet alleen de individuele docent, maar het onderwijsteam als geheel doorslaggevend. Ik neem mee dat we binnen ons team bewuster moeten reflecteren op onze gedeelde visie en aanpak.
Een eerste stap is het expliciet maken van onze gezamenlijke onderwijsdoelen en het didactisch handelen dat we daarbij nastreven. Ook willen we toewerken naar een cultuur waarin ruimte is voor gezamenlijk leren en kritisch reflecteren. Hiervoor is het essentieel dat we tijd creëren in onze agenda’s om deze samenwerking structureel vorm te geven.
Tot slot zie ik het belang van kennisdeling rondom effectieve didactische strategieën. De strategieën van Riskulova (2020) kunnen ons hierbij houvast bieden. Door deze gezamenlijk te bespreken en te implementeren, versterken we niet alleen onze didactische kwaliteit, maar vergroten we ook de kans op studiesucces van onze studenten.
Lezing 3: ‘Verantwoorde data inzetten om uitval te verminderen’ door Irene Eegdeman
De derde lezing werd verzorgd door Irene Eegdeman, onderzoeker bij ROC van Amsterdam-Flevoland en Hogeschool Windesheim. In 2023 promoveerde zij op het thema studentsucces en studentuitval in het mbo. Eegdeman ging in op de vraag: ‘Wat kunnen we doen tegen uitval?’ Deze vraag vormde het vertrekpunt van haar promotieonderzoek, waarin zij de oorzaken en patronen van voortijdige schooluitval onderzocht.
Hoewel het landelijke uitvalspercentage de laatste jaren iets is gedaald, blijft het aantal uitvallers substantieel. De oorzaken zijn divers: gebrek aan motivatie, verkeerde studiekeuze, persoonlijke omstandigheden en beperkte begeleiding. Deze complexiteit maakt dat uitval zelden terug te voeren is op één factor.
Veel instellingen proberen uitval te voorspellen met cognitieve en persoonlijkheidstests, maar deze blijken weinig voorspellende waarde te hebben, Uitval blijkt niet altijd problematisch: sommige studenten maken een bewuste overstap naar een beter passende opleiding. Wel valt op dat het uitvalspercentage toeneemt rond het achttiende levensjaar, wat mogelijk samenhangt met het aflopen van de leerplicht.
Onderzoek (Rastrollo-Guerrero et al., 2020) toont aan dat vroege studieresultaten (zoals de eerste toetsen) goede voorspellers zijn van uitval. Bovendien zijn er in week twee of drie van de opleiding al significante verschillen in motivatie tussen blijvers en uitvallers. Dat sluit aan bij het werk van Diwaker et al. (2023), die motivatie en betrokkenheid aanduiden als bepalende factoren voor studiesucces.
Eegdeman noemt dat met de opkomst van artificiële intelligentie (AI) de manier verandert waarop we data benutten. In plaats van vooraf gekozen variabelen worden alle beschikbare gegevens (zoals cijfers en aanwezigheid) geanalyseerd, en identificeert het systeem zelfstandig de meest relevante voorspellers. AI herkent echter alleen correlaties, geen causale verbanden, en neemt geen beslissingen: het is een hulpmiddel voor vroegtijdige signalering.
Eegdeman legt uit dat dit voor studentenloopbaanbegeleiders (SLB’ers) betekent dat ze gerichter gesprekken kunnen voeren door bijvoorbeeld eerst studenten met een verhoogd risico te spreken. Hiervoor is een methode ontwikkeld om de grootte en samenstelling van risicogroepen in kaart te brengen. Tegelijkertijd benadrukte Eegdeman het belang van goede datakwaliteit en ethische reflectie. Data mogen nooit leiden tot automatische uitsluiting of vooroordelen, en voorspellingen zijn geen waarheden.
Eegdeman benadrukt dat het cruciaal is om verschillende typen uitval van elkaar te onderscheiden. Niet alle uitval is problematisch, en door deze nuance kunnen onderwijsprofessionals beter inspelen op individuele situaties.
Naar aanleiding van deze lezing zie ik verschillende aanknopingspunten voor mijn eigen praktijk. Zo zou ons SLB-team bewuster kunnen starten met de begeleiding van studenten die in de eerste weken lage cijfers halen, aangezien dit een belangrijke risicogroep betreft. Daarnaast is het noodzakelijk om structureel data te verzamelen over de redenen waarom studenten onze opleiding verlaten. Door studenten bij voortijdig vertrek een korte vragenlijst in te laten vullen, kunnen we beter zicht krijgen op de aard van hun uitstroom. Dit helpt niet alleen om onze begeleiding en intake te verbeteren, maar draagt ook bij aan het ontwikkelen van gericht en verantwoord beleid rondom studiesucces.
Lezing 4: ‘Veerkracht & coaching: aan het werk met de interactieve Veerkrachttool’ door Marieke Slootman
De vierde lezing werd verzorgd door Dr. ir. Marieke Slootman, expert op het gebied van inclusief onderwijs. Centraal stond het thema veerkracht, dat Slootman definieerde als het vermogen van jongeren om met uitdagingen om te gaan en te herstellen van tegenslag. Slootman pleitte voor een benadering waarin niet de problematiek, maar de kracht van jongeren het uitgangspunt vormt. Deze positieve invalshoek sluit aan bij het sociaal-ecologisch model van veerkracht, dat onderscheid maakt tussen individuele (bijvoorbeeld vindingrijkheid), relationele (bijvoorbeeld steun van familie of vrienden) en contextuele factoren (bijvoorbeeld geloofsgemeenschappen of hobby’s).
Het belang van een veerkrachtgerichte aanpak wordt ook wetenschappelijk onderbouwd. Zo toonde Mega et al. (2014) aan dat studenten met een hogere betrokkenheid beter in staat zijn om vol te houden bij tegenslag. Betrokkenheid blijkt bovendien een belangrijke voorspeller van academische prestaties (Alrashidi et al., 2016). Veerkracht, betrokkenheid en prestaties zijn dus nauw met elkaar verweven.
Tijdens de lezing werd een veerkrachttool gepresenteerd, ontworpen om jongeren inzicht te geven in hun persoonlijke steunsysteem. De tool kan op verschillende manieren bijdragen aan de betrokkenheid van studenten. Door studenten – onder begeleiding – hun krachtbronnen op individueel, relationeel en contextueel niveau te laten verkennen, wordt hun gevoel van controle en eigenaarschap versterkt. De tool vertrekt bovendien vanuit een positieve benadering: de nadruk ligt op wat werkt, niet op wat ontbreekt. Dit sluit aan bij de behoefte van jongeren om hun eigen pad te bepalen, wat hun intrinsieke motivatie en daarmee ook hun betrokkenheid bevordert.
Slootman benadrukte dat ieder ondersteuningssysteem uniek en dynamisch is. De sociaal-ecologische insteek van de tool maakt het mogelijk om maatwerk te leveren dat aansluit bij de leefwereld van jongeren. Tijdens de lezing stelde ik de vraag aan Slootman hoe de tool toepasbaar is binnen het mbo, met name voor niveau 3-studenten die moeite hebben met taal en begrijpend lezen, omdat ik tijdens het uitproberen van de tool opmerkte dat de tool grote vragen bevat en erg talig is. Slootman adviseerde om vooral het eerste, visuele deel van de tool (de papieren praatplaat) te gebruiken en de toepassing aan te passen aan het niveau van de student, waarbij de begeleider actief ondersteunt in de interpretatie en invulling.
Na afloop heb ik de tool besproken met drie onderwijsprofessionals uit andere organisaties. De intercollegiale uitwisseling leverde waardevolle inzichten op over de inzetbaarheid van de tool binnen de eigen onderwijscontext. We concludeerden dat de veerkrachttool concrete aanknopingspunten biedt om studenten beter te ondersteunen en hun betrokkenheid te vergroten. Tegelijkertijd merkten we op dat het essentieel is om de tool aan te passen aan het niveau en de behoeften van de doelgroep. Door rekening te houden met het cognitieve niveau van leerlingen kunnen leraren bijdragen aan het gevoel van competentie bij hun leerlingen en daarmee aan het versterken van hun intrinsieke motivatie (Schuit et al., 2011). Daarnaast waren we kritisch over de formulering van sommige vragen uit de interactieve praatplaat. Een voorbeeldvraag is de vraag: ‘Wat wil je later worden?’ – een vraag die volgens Kuijpers, zoals besproken in de eerste lezing, juist vermeden zou moeten worden.
.
3. Samenvatting en conclusies
Tijdens het Deep Dive-congres van 22 mei 2025, georganiseerd door het NRO, ComeniusNetwerk en Stichting Practoraten.nl boden vier lezingen verschillende invalshoeken op het verbeteren van leerresultaten en het vergroten van studentbetrokkenheid. Hoewel de thema’s uiteenlopend waren, delen ze een gemeenschappelijke focus: het creëren van een krachtige leeromgeving waarin studenten zich gezien, gesteund en uitgedaagd voelen.
De openingslezing door Marinka Kuijpers benadrukte de noodzaak van persoonlijke begeleiding gericht op zelfsturing, motivatie en identiteitsontwikkeling. Haar visie op leren binnen het connectivisme plaatst de student centraal in een sociaal en betekenisvol leerproces. Docenten vervullen hierin een sleutelrol door studenten te ondersteunen in hun reflectie en het maken van loopbaankeuzes die aansluiten bij hun kwaliteiten en toekomstbeeld.
Vervolgens lieten Merel Wolf en Jose Hermanussen zien dat deze individuele begeleiding niet losstaat van het teamverband waarin docenten opereren. Effectieve samenwerking in onderwijsteams is een voorwaarde voor kwaliteitsverbetering. Onderwijsteams die een gedeelde visie hanteren, elkaar vertrouwen en ruimte hebben voor gezamenlijke reflectie, kunnen beter inspelen op complexe uitdagingen zoals studentenuitval. De lezing maakt duidelijk dat het versterken van de teamcultuur bijdraagt aan een consistent pedagogisch-didactisch handelen.
De derde lezing van Irene Eegdeman introduceerde het verantwoord gebruik van data en AI als instrument om uitval vroegtijdig te signaleren. Zij wees op de beperkte voorspellende waarde van traditionele testen en pleitte voor een combinatie van datagedreven signalering en professionele, ethisch verantwoorde interventies. Door bijvoorbeeld in de eerste weken van het studiejaar gerichter aandacht te besteden aan studenten met lage scores of verminderde motivatie, kunnen begeleidingsinspanningen beter worden ingezet.
Ten slotte presenteerde Marieke Slootman een interactieve Veerkrachttool, waarmee studenten hun eigen steunsysteem in kaart brengen. Deze sociaal-ecologische benadering sluit aan bij het idee dat studenten floreren wanneer zij zich bewust zijn van hun hulpbronnen op individueel, relationeel en contextueel niveau. De positieve insteek van deze aanpak draagt bij aan eigenaarschap, betrokkenheid en motivatie – cruciale factoren bij het voorkomen van uitval.
De rode draad die de lezingen verbindt, is het besef dat studentensucces en het verminderen van uitval geen kwestie zijn van één aanpak of eenrichtingsverkeer. Effectieve interventies vragen om een integrale benadering waarin persoonlijke begeleiding, teamreflectie, datagebruik en veerkrachtontwikkeling met elkaar verweven zijn. Studenten leren het best in een omgeving waarin zij zich verbonden, competent en autonoom voelen, ondersteund door een professioneel team dat samenwerkt op basis van gedeelde waarden en doelen. Voor de eigen onderwijspraktijk betekent dit dat er niet alleen oog moet zijn voor het didactisch handelen van de individuele docent, maar dat we juist moeten kijken naar de gemeenschappelijke aanpak en doelen binnen ons onderwijsteam, omdat onderwijsteams die effectief samenwerken directe invloed hebben op de onderwijskwaliteit wat ten goede komt voor de leerresultaten van de leerlingen. Daarnaast is het van belang om inzicht te krijgen in de reden van voortijdig uitval, zodat in de toekomst data kan bijdragen aan het vroegtijdig signaleren van studenten die risico lopen voortijdig uit te vallen.
4. Evaluatie
Het doel van het Deep Dive-congres was om onderwijsprofessionals te inspireren met nieuwe inzichten en voorbeelden van evidence-informed aanpakken. De conferentie bood een platform waar onderzoekers, docenten, beleidsmakers en andere onderwijsprofessionals samenkwamen om kennis te delen, praktijken te toetsen aan wetenschappelijke inzichten en concrete handvatten te verzamelen voor verbetering van het onderwijs.
De centrale boodschap van de conferentie luidde dat het tegengaan van schooluitval vraagt om een integrale aanpak, waarin zowel persoonlijke ontwikkeling van studenten als professionele samenwerking, datagebruik en het versterken van veerkracht samenkomen. Studenten blijven betrokken wanneer zij zich verbonden voelen met hun leeromgeving, wanneer hun ontwikkeling wordt ondersteund en wanneer zij actief worden meegenomen in hun leer- en loopbaantraject.
Hoewel de lezingen op het eerste gezicht uiteenlopende thema’s bespraken, vormden ze uiteindelijk een samenhangend geheel. Elke lezing gaf antwoord op de vraag hoe studenten duurzaam verbonden kunnen blijven met hun opleiding. Kuijpers benadrukte het belang van motivatie, zingeving en loopbaansturen, terwijl Wolf en Hermanussen het perspectief van docenten en teamleren centraal stelden. Eegdeman bracht daar de kracht van data-analyse en AI bij, gericht op vroegsignalering en risico’s, en Slootman sloot af met een pleidooi voor veerkracht, erkenning en sociale rechtvaardigheid. De rode draad door het programma was daarmee: studenten begeleiden in een betekenisvolle, samenhangende en inclusieve leeromgeving waarin zij gezien en gehoord worden.
Een belangrijk inzicht dat ik heb opgedaan, is dat effectieve begeleiding van studenten meer vraagt dan vakinhoudelijke expertise van individuele docenten. Het gaat ook om een gedeelde professionele verantwoordelijkheid binnen het team, waarin aandacht is voor de sociale en persoonsgerichte ontwikkeling van studenten. Dit vraagt om ruimte voor ontdekking, betekenisvolle begeleiding en gezamenlijk handelen. In mijn eigen onderwijspraktijk betekent dit dat we als team actiever moeten reflecteren op onze visie, didactiek en het pedagogische handelen dat we nastreven. Door expliciet te maken wat we als team belangrijk vinden en hoe we dat willen bereiken, vergroten we onze impact op studiesucces en studentbetrokkenheid. Een tweede inzicht is dat effectieve begeleiding ook vraagt om een bewuste en datagedreven aanpak binnen het team, in het bijzonder van SLB’ers. Door systematisch gegevens te verzamelen – bijvoorbeeld over waarom studenten uitvallen of al vroeg in het traject lage cijfers halen – kunnen we als team gerichter handelen en vroegtijdige signalen beter duiden. Tegelijkertijd vraagt dit om een verschuiving in de manier waarop we met studenten in gesprek gaan. In plaats van de traditionele vraag: ‘Wat wil je later worden?’ zouden SLB-gesprekken meer moeten draaien om ‘Wat wil je morgen bereiken?’
Dit sluit aan bij het denken vanuit het connectivisme, waarbij het leerproces niet lineair is, maar gevormd wordt door het leggen van betekenisvolle verbindingen tussen mensen, bronnen en contexten. Als SLB’ers moeten we ons verdiepen in wat connectivisme daadwerkelijk inhoudt, zodat we studenten kunnen begeleiden in het opbouwen van hun eigen leernetwerken en het ontwikkelen van hun identiteit in relatie tot een veranderende wereld.
Daarnaast is het van belang dat we studenten helpen om veerkracht op te bouwen. Door met hen te reflecteren op wie hen kan ondersteunen bij tegenslag, welke kwaliteiten ze al bezitten, en hoe ze kunnen doorzetten als het tegenzit, vergroten we hun zelfinzicht en zelfregulatie. Instrumenten zoals de Veerkrachttool kunnen hierbij een goede ondersteuning bieden, mits we deze afstemmen op de behoeften en het niveau van onze doelgroep. Zo verbinden we datagebruik, kennisdeling en persoonlijke begeleiding op een betekenisvolle manier met als doel om studentenuitval tegen te gaan.
Een kritische kanttekening die ik wil plaatsen, betreft een spanningsveld tussen twee sprekers. Kuijpers benadrukte dat de vraag: ‘Wat wil je later worden?’ niet passend is bij mbo-studenten in deze tijd. Volgens Kuijpers is deze vraag te abstract en te ver weg; veel studenten kennen hun eigen kwaliteiten nog onvoldoende en hebben ervaringen nodig om daar gaandeweg achter te komen. Daarom stelde zij een andere benadering voor, met vragen als ‘Wat wil je morgen bereiken?’ die beter aansluiten bij hun belevingswereld. Tegelijkertijd bevatte de Veerkrachttool van Slootman juist vragen die wel sterk gericht waren op de verre toekomst. Dat wringt. Bovendien bleek dat de tool vooral is ontwikkeld voor en getest binnen het hbo. Hierdoor sluit de inhoud en toon ervan minder goed aan bij de doelgroep binnen het mbo. Dit roept vragen op over de toepasbaarheid van de tool in mijn eigen onderwijspraktijk.
Mijn leervraag van deze conferentie was: ‘Welke effectieve, didactische aanpakken kan een mbo-docent inzetten om de leerresultaten van de studenten te verbeteren en uitval te verminderen?’ De conferentie heeft hier een waardevol antwoord op gegeven. Duidelijk werd dat effectieve aanpakken niet alleen bijdragen aan het verbeteren van leerresultaten, maar ook een belangrijke rol spelen in het voorkomen van voortijdig uitval. Die aanpakken liggen niet alleen op het niveau van de individuele docent, maar juist in de samenwerking binnen onderwijsteams. Collectieve reflectie, het expliciet maken van gedeelde doelen en het creëren van een professionele leercultuur dragen bij aan structurele verbetering van onderwijskwaliteit en studieresultaten. Ook vanuit de literatuur komen verschillende aanpakken naar voren die leerresultaten beïnvloeden, zoals het inzichtelijk maken van studieresultaten. Om die resultaten te verbeteren kan gekeken worden naar het didactisch handelen van de docent, bijvoorbeeld via de strategieën van Riskulova (2020). Daarnaast blijkt een ondersteunende leeromgeving belangrijk: deze bevordert niet alleen het welzijn van studenten, maar versterkt ook hun motivatie en betrokkenheid, wat direct samenhangt met betere leerresultaten. Verder is het van belang dat docenten beschikken over professionele kwaliteiten en dat zij zichzelf blijven ontwikkelen. Mentoren spelen hierbij een sleutelrol: hun inzicht in de motivatie en betrokkenheid van studenten is cruciaal, omdat deze factoren een sterke invloed hebben op hun studiesucces en de leerresultaten van studenten. Kortom, het antwoord op mijn leervraag ligt in een combinatie van didactische kwaliteit, professionele ontwikkeling, teamreflectie en het bewust ondersteunen van studenten – alles met het doel om hun leerresultaten duurzaam te verbeteren.
Als ik terugkijk op het congres, ben ik onder de indruk van de verscheidenheid aan perspectieven en de praktische relevantie van de bijdragen. In mijn eigen praktijk wil ik met collega’s vaker stil staan bij de vraag hoe wij gezamenlijk betekenis kunnen geven aan onze begeleiding en hoe wij studenten kunnen ondersteunen in hun motivatie en zelfregie, met als doel de studieresultaten te verbeteren en voortijdig uitval te verminderen.
5. Bronnen
Aarkrog, V., Wahlgren, B., Larsen, C. H., Mariager-Anderson, K., & Gottlieb, S. (2018). Decision-making processes among potential dropouts in vocational education and training and adult learning. International Journal for Research in Vocational Education and Training, 5(2). 112-129. https://doi.org/10.13152/IJRVET.5.2.2
Alrashidi, O., Phan, H. P., & Ngu, B. H. (2016). Academic engagement: An overview of its definitions, dimensions, and major conceptualisations. International Education Studies, 9(12), 41-52. https://doi.org/10.5539/ies.v9n12p41
Diwaker, S., Kolil, V. K., Francis, S. P. & Achuthan, K. (2023). Intrinsic and extrinsic motivation among students for laboratory courses – Assessing the impact of virtual laboratories. Computers & Education, 198, 104758. https://doi.org/10.1016/j.compedu.2023.104758
Fredricks, J. A., Blumenfeld, P. C., & Paris, A. H. (2004). School engagement: Potential of the concept, state of the evidence. Review of Educational Research, 74(1), 59-109. http://dx.doi.org/10.3102/00346543074001059
Freeman, J., & Simonsen, B. (2015). Examining the impact of policy and practice intervention on high school dropout and school completion rates: A systematic review of the literature. Review of Educational Research, 85 (2), 205-248.
Korumaz, M., & Ekşioğlu, E. (2022). Why do students in vocational and technical education drop out? A qualitative case study. International Journal of Contemporary Educational Research, 9 (1), 1-17. https://doi.org/10.33200/ijcer.935042
López-Martín, E., Gutiérrez-de-Rozas, B., González-Benito, A. M. & Expósito-Casas, E. (2023). Why do teachers matter? A meta-analytic review of how teacher characteristics and competencies affect students’ academic achievement. International Journal of Educational Research, 120, 102199. https://doi.org/10.1016/j.ijer.2023.102199
Marquez, E., & Garcia, S. (2020). Finding balance: Examining the impact of grades on engineering students’ well-being. In ASEE Virtual Annual Conference Content Access. https://doi.org/10.18260/1-2–34672
Mega, C., Ronconi, L. & De Beni, R. (2014). What makes a good student? How emotions, self-regulated learning, and motivation contribute to academic achievement. Journal of Educational Psychology. https://doi.org/10.1037/a0033546
Nederlands Jeugdinstituut. (2024, juni 7). Cijfers over voortijdig schoolverlaten. Geraadpleegd op 12 mei 2025, vanhttps://www.nji.nl/cijfers/voortijdig-schoolverlaten
Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek. (2025). Organisatie. Geraadpleegd op 16 juni 2025, van https://www.nro.nl/organisatie
Polat, S. (2014). Reasons for school dropout in vocational high school. Educational Research and Reviews, 9 (18), 711-718. https://doi.org/10.5897/ERR2014.1830
Rastrollo-guerrerro, J. L., Gómez-pulido, J. A., & Durán-domínguez, A. (2020). Analyzing and predicting students’ performance by means of machine learning: A Review. Applied Sciences, 10 (1042). https://doi.org/10.3390/app10031042
Rijksoverheid. (2025, 24 maart). Daling ingezet: Minder schooluitval op het mbo. Geraadpleegd op 12 mei 2025, van https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2025/03/24/daling-ingezet-minder- schooluitval-op-mbo
Riskulova, K. D. (2020). The role of didactics in teaching process. Theoretical & Applied Science, 5, 786-792. https://doi.org/10.15863/TAS.2020.05.85.146
Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development, and well-being. American Psychologist, 55(1), 68-78. https://doi.org/10.1037/0003-066X.55.1.68
Schuit, H., de Vrieze, I., & Sleegers, P. (2011). Leerlingen motiveren: een onderzoek naar de rol van leraren. Ruud de Moor Centrum/Open Universiteit. https://newsroom.didactiefonline.nl/bundles/newsroom/legacy/images/Motiveren%20R dMC%202011.pdf
Suldo, S., Friedrich, A., White, T., Farmer, J., Minch, D., & Michalowski, J. (2009). Teacher support and adoloscents’ subjective well-being: A mixed-methods investigation. School Psychology Review, 38, 67-85 https://doi.org/10.1080/02796015.2009.12087850
Tanggaard, L. (2013). An exploration of students’ own explanations about dropout in vocational education in a Danish context. Journal of Vocational Education & Training. 65(3), 422-439. https://doi.org/10.1080/13636820.2013.834956
Tas, A., Selvitopu, A., Bora, V., & Demirkaya, Y. (2013). Reasons for dropout for vocational high school students. Educational Sciences: Theory & Practice, 13 (3), 1561-1565. https://www.researchgate.net/publication/297826221_Reasons_for_Dropout_for_Voca tional_High_School_Students
Vitello, S., Greatorex, J., & Ahaw, S. (2021). What is competence? A shared interpretation of competence to support teaching, learning and assessment. Cambridge University Press & Assessment. https://www.cambridgeassessment.org.uk/Images/645254-what- is-competence-a-shared-interpretation-of-competence-to-support-teaching-learning- and-assessment.pdf
Wolf, M., Hermanussen, J., & Toet, H. (2025). Condities voor effectieve opleidingsteams. Onderwijskennis.nl (NRO). Geraadpleegd op 5 juni 2025, van https://www.onderwijskennis.nl/node/6697